Thursday, December 7, 2006

Drie gedichten van Martinus Nijhoff

DE VOGELS

De arbeiders der fabriek aan de overkant
gaan, als de stoomfluit schaften heeft gefloten,
op een terrein, door muren ingesloten,
voetballen, vechten, eten. Onderhand
verzamelen de vogels langs de goten.
De hemel vraagt om kruimels van het land.
Reeds zwenkt de meeuw naar de uitgestoken hand,
En bij de schoen zijn mussen toegeschoten.

Andere vogels hebben het niet zo.
Ik heb hen vaak op de brug gageslagen,
zij haalden brood op het stempelbureau.

Als die om kruimels van de hemel vragen,
een bioscoop, een fiets, een radio,
komt de cavalerie de hoek om jagen



HET DERDE LAND

Zingend en zonder herinnering
Ging ik uit het eerste land vandaan,
Zingend en zonder herinnering

Ben ik het tweede land in gegaan,
O God, ik wist niet waarheen ik ging
Toen ik dit land ben in gegaan.

O God, ik wist niet waarheen ik ging
Maar laat mij uit dit land vandaan,
O laat mij zonder herinnering

En zingend het derde land ingaan.



DE MOEDER DE VROUW

Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in 't gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd -
laat mij daar midden uit de oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.

Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij 't roer,
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.


-->